Je schrijft word zonder t in de tegenwoordige tijd wanneer het onderwerp ik is. Bijvoorbeeld: “Ik word moe” of “Ik word later opgehaald.” Omdat het onderwerp “ik” is, hoort er geen t bij het werkwoord ‘worden’.
Daarnaast geldt: staat het onderwerp achter het werkwoord en is dat onderwerp “je/jij”, dan gebruik je ook word. Bijvoorbeeld: “Word je al verwacht?” Hier is het onderwerp “je” en staat het achter het werkwoord, dus géén t.
Je schrijft wordt met t als het onderwerp van de zin een van deze is: jij (of je), hij, zij, het én het onderwerp voor het werkwoord staat. Bijvoorbeeld: “Hij wordt later opgehaald”, want het onderwerp “hij” staat vóór “wordt”. Of: “Jij wordt sterker” — “jij” is onderwerp, vóór het werkwoord.
Ook in constructies waarin “je” of “je/jij” dus niet het onderwerp is, maar iets anders (meewerkend voorwerp of bezittelijk voornaamwoord), gebruik je wordt. Bij “Morgen wordt je salaris gestort” is het salaris onderwerp, “je” staat voor ‘jouw’, dus hoort wordt.
De verwarring ontstaat vooral door zinnen waarin “je” voorkomt en je niet direct kunt horen of “je” het onderwerp is of niet. Soms staat “je” achter het werkwoord, soms ervoor. Soms is “je” onderwerp, soms niet. Die verschillen beïnvloeden of er een t komt.
Er is ook een regel dat je “je” kunt vervangen door “jij” om te checken of het onderwerp “je/jij” is. Als dat lukt, dan is wordt juist (mits het onderwerp voor het werkwoord staat). Als je “je” kunt vervangen door “jou/aan jou”, dan is “je” geen onderwerp en gebruik je word.
Verder bestaan er uitzonderingsgevallen, zoals de gebiedende wijs of vaste uitdrukkingen. Bijvoorbeeld: “Word lid van de club” — hier gebruik je de stam zonder -t, ook al spreek je mensen aan.
Een goede manier om te checken is de zin in je hoofd om te draaien: kijk of je onderwerp vóór het werkwoord staat. Je kunt “je” vervangen door “jij” om te zien of het onderwerp echt “je/jij” is. Als “jij” werkt als onderwerp, dan hoort er meestal een t.
Hardop lezen helpt vaak: je hoort vaak meteen of iets vreemd klinkt. En lezen van geschreven Nederlands kan je gevoel voor wat juist is versterken. Ook oefenen met spellingadviezen of –tests kan handig zijn.
Let bij jouw zin altijd op wat het onderwerp is en waar dat onderwerp staat. Is het “ik”? Dan word. Is het “hij”, “zij”, “het” of “je/jij” en staat het vóór het werkwoord? Dan wordt. Zo wordt jouw schrijfwerk duidelijker en minder foutgevoelig.
Bronnen: Onze taal / Management Support