De kanonnen dateren uit de periode 1620–1650, veel eerder dan men aanvankelijk dacht. Eén van de kanonnen komt uit Huseby, Zweden, waar ze gegoten zijn in een ijzergieterij. De twee anderen blijken afkomstig uit Engeland.
Ze zijn gemaakt van gietijzer, een materiaal dat goedkoper was dan brons maar wel minder lang meeging. Het gebruik van gietijzer lag in die tijd voor de hand, zeker op oorlogsschepen met 44–48 kanonnen, waar kosten een rol speelden.
Tot zo’n drie jaar geleden staken de kanonnen half uit de grond bij het museum; alleen de toppen waren zichtbaar. Toen het museum een grote verbouwing in gang zette, werd besloten de kanonnen op te graven.
Archeoloog Michiel Bartels liet weten dat de kanonnen verrassend compleet zijn, op enkele kleine beschadigingen na. Het zand waarin ze lagen heeft meegewerkt aan hun goede staat. Zand kon beschadiging voorkomen, onder andere omdat vocht en zout minder kans hadden om ingrijpend te werk te gaan.
De kanonnen zijn zowel op zee als op land gebruikt. Op een gegeven moment zijn ze ingegraven. Niet omdat ze uit de mode waren, maar vooral als fysieke bescherming. Ze moesten voorkomen dat karren en rijtuigen schade zouden toebrengen aan gebouwen langs de straat.
Hoewel Hoorn toen een rijke havenstad was, koos men bewust voor gietijzeren kanonnen. De kosten voor bronzen kanonnen waren hoog, en met tientallen stukken aan boord van oorlogsschepen liepen uitgaven snel op.
Na de opgraving zijn de kanonnen anderhalf jaar lang gerestaureerd. Ze zijn zorgvuldig schoongemaakt. Er is een zwarte laklaag aangebracht, evenals het schild van de Admiraliteit van het Noorderkwartier.
Daarnaast zijn er zogenaamde “rolpaarden” gemaakt, karretjes waarmee de kanonnen te verplaatsen waren. De rolpaarden kregen opvallende kleuren, deels om indruk te maken.
De kanonnen staan nu permanent op het Oostereiland, enkele honderden meters van het Westfries Museum af. Ze zullen niet opnieuw ondersteboven in de straat ingegraven worden.
Deze vondst laat zien dat Hoorn in de zeventiende eeuw niet alleen economisch actief was, maar ook betrokken was bij internationale handel in militair materiaal. Je ziet hoe keuzes werden gemaakt: kwaliteit versus kosten, materieel importeren, en hoe iets wat je al snel als ‘straatmeubilair’ of triviaal ziet, een belangrijke rol speelt in de cultuurhistorie van een stad.
Voor jou als inwoner of bezoeker betekent het dat je bij het Westfries Museum niet alleen naar oude pleinen of gevels kijkt, maar naar tastbare verbindingen met Engeland, Zweden en de manier waarop oorlogvoering, scheepvaart en stadspolitiek toen samenkwamen.
De kanonnen vertellen een verhaal van contacten over zee, van handel, oorlog en bescherming. Ze zijn meer dan curiositeiten; ze zijn getuigen van een Hoorn dat dicht verbonden was met de rest van Europa.